Gemeente Haarlem – Architectuur Lokaal
2019 – heden | Willem Hein Schenk | stadsadviseur
Het college van burgemeester en wethouders benoemt per 1 mei voor een periode van drie jaar Willem Hein Schenk tot stadsarchitect van Haarlem. Met deze benoeming zorgt het college voor een onafhankelijk adviseur voor strategische vraagstukken op het snijvlak van stedelijke ontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale inclusiviteit.
Het college heeft gekozen voor invulling van de functie in de vorm van een ‘stadsadviseur’. Deze stelt de vraagstukken waar Haarlem voor staat centraal, en overstijgt daarmee met brede, onafhankelijke en frisse blik de losse bouw- en ontwikkelingsprojecten. Het college denkt daarbij aan ruimtelijke vraagstukken op het snijvlak van stedelijke ontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale inclusiviteit.
2008 – 2019 | Max van Aerschot | stadsbouwmeester
Max van Aerschot was stadsbouwmeester van Haarlem. Anders dan zijn voorgangers was Max van Aerschot niet benoemd tot stadsarchitect, maar tot stadsbouwmeester. De stadsbouwmeester van Haarlem adviseerde het College van B&W en de Commissie Welstand en Monumenten bij vraagstukken rond stedelijke ontwikkeling, over ruimtelijke kwaliteit, over toetsing van ruimtelijke kwaliteit (welstand) en was inhoudelijk adviseur van de ambtelijke organisatie, te weten staffunctie afdeling ruimtelijk beleid. Hij initieerde een nota Ruimtelijke Kwaliteit waarin onder andere ambities ruimtelijke ontwikkeling en architectuurbeleid worden vastgelegd, en waarmee tevens wordt tevens voldaan aan welstandsnotaverplichting.
1996 – 2007 | Joop Slangen | stadsarchitect
Joop Slangen was in deeltijd werkzaam als stadsarchitect van Haarlem. Als adviseur van het College van B&W en van de ambtelijke organisatie was hij betrokken bij alle belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen van de stad.
1990 – 1994 | Thijs Asselbergs | stadsarchitect
Thijs Asselbergs was van 1990 – 1994 stadsarchitect van Haarlem. “Een stadsarchitect moet volgens hem een adviserende, een initiërende, een kwaliteitsbevorderende, een begeleidende en een verbindende rol spelen. Vijf rollen in een bovenal onafhankelijke regie, direct gekoppeld aan het College van B&W. Onafhankelijkheid is van belang voor directe advisering aan wethouders en biedt de gelegenheid om in beleidsmatige discussies een bijdrage te leveren.” (uit: De stadsarchitect: relikwie uit het verleden of superman voor bestuurlijk onvermogen, Architectuur Lokaal #5, 1994)
“Doorgaans is een functie-omschrijving relevant bij aanvang van de taken, maar gedurende de periode dat Asselbergs stadsarchitect van Haarlem was, heeft zich een omslag in de functie voltrokken. Zijn voorganger was vooral betrokken bij ontwerpen voor de gemeente en hij had beperkte beleidsmatige bevoegdheden; Asselbergs’ opvolger zal nauwelijks meer als ontwerper voor de gemeente werkzaam zijn en zal zich vooral op de beleidsontwikkeling en op de toetsing van het beleid moeten concentreren.’ (uit: Thijs Asselbergs, Stadsarchitect van Haarlem, 1994; p.9)
Zie ook
Thijs Asselbergs, Stadsarchitect van Haarlem, Cilly Jansen, 1994
De stadsarchitect: relikwie uit het verleden of superman voor bestuurlijk onvermogen, Architectuur Lokaal #5
Een beknopt historisch overzicht van de Haarlemse stadsarchitecten is in opdracht van Asselbergs eind 1993 opgetekend in het boekje Timmermeester, opzichter of architect?
1970 – 1988 | Wiek Röling | stadsarchitect
Wiek Röling was van 1970 tot 1988 stadsarchitect van Haarlem. “In de periode dat Röling stadsarchitect was werd de functie in de ambtelijke structuur van de gemeentelijke Dienst Openbare Werken verplaatst naar de Algemene Dienst. Daardoor kon de stadsarchitect voortaan als bemiddelaar bij alle ambtelijke diensten die met het bouwproces te maken hebben, betrokken zijn. Deze wijziging was vooral ingrijpend omdat de stadsarchitect sindsdien, gevraagd en ongevraagd, álle wethouders in het gemeentebestuur kon adviseren: er bestond nu een directe lijn naar het College van B&W. Bij de functie-uitoefening is juist het ongevraagd adviseren van groot belang geweest. Essentiële zaken konden zo in de marge geregeld worden. Röling achtte het van belang dat de stadsarchitect een deel van zijn tijd ook zelf als ontwerper werkzaam zou zijn, en het toenmalige gemeentebestuur deelde die mening. Het eigen architectschap werd niet alleen nodig geacht om aan te tonen dat de stadsarchitect een positie innam in de actuele ontwikkelingen in de bouwkunst, maar vooral ook omdat sommige problemen alleen vanuit de visie van een ontwerper kunnen worden benaderd. Aan het eind van de jaren tachtig werd daarom in Haarlem vastgelegd dat de stadsarchitect de helft van de tijd zou besteden aan eigen ontwerpwerk ten behoeve van gemeentelijke bouwopgaven. (uit: Thijs Asselbergs, Stadsarchitect van Haarlem, 1994; p.11)
Zie ook
Wiek Röling, stadsarchitect Haarlem 1970-1988, Wiek Roling en Thijs Asselbergs, 1996