Cultureel opdrachtgeverschap – Architectuur Lokaal
Vierjarig stimuleringsprogramma in het kader van de rijksnota De architectuur van de ruimte 2001-2004 ten behoeve van meer en betere verbindingen met de markt bij opgaven, waarbij in toenemende mate samenwerking ontstaat tussen gemeenten, woningcorporaties, projectontwikkelaars en maatschappelijke opgaven.
Architectuur Lokaal wil private opdrachtgevers stimuleren om bij hun bouwplannen niet alleen rekening te houden met functionele en financiële aspecten maar ook culturele overwegingen een plaats te geven. Daarvoor is eerder de term ´cultureel opdrachtgeverschap´ geïntroduceerd. Het doel is een benadering van architectonische kwaliteit waarin gebruikswaarde, toekomstwaarde en culturele waarde in balans zijn. Dat vraagt van opdrachtgevers een zorgvuldige voorbereiding, waarin ruimte is voor bezinning op de gewenste architectuur en op de betekenis van het gebouw voor zowel de directe gebruikers als voor de wijdere omgeving.
In 1996 werd via een motie in de Tweede Kamer aan Architectuur Lokaal gevraagd zich ook te richten op particuliere opdrachtgevers. In verband hiermee verscheen in 1998 de notitie Particuliere opdrachtgevers en architectuurbeleid. Daarin werd het beleidsgebied verkend en voorgesteld om een beter kader te ontwikkelen voor ontwikkelingscompetities. Op dat terrein is inmiddels het nodige in gang gezet.
Omdat inmiddels in het spraakgebruik het begrip ´particuliere opdrachtgever´ vooral verwijst naar degene die een woning voor eigen gebruik laat bouwen, gebruiken we hier verder de term ´private opdrachtgever´, om aan te geven dat het binnen dit programma om een breder scala van bouwopgaven en initiatiefnemers gaat. Deze notitie begint met een globale schets van de Nederlandse bouwproductie en een toelichting op het begrip ´private opdrachtgevers´. Private opdrachtgevers vormen een divers gezelschap. Hun doelstellingen variëren van commercieel tot maatschappelijk, de omvang loopt uiteen van tandartspraktijk tot multinationale onderneming. Gezien de diversiteit van de bouwproductie en het brede scala aan private opdrachtgevers vraagt het cultureel opdrachtgeverschap om een gedifferentieerde aanpak. Daarbij zoeken we steeds aanknopingspunten in de praktijk van de opdrachtgevers zelf. Opvattingen over factoren die het ontstaan van architectonische kwaliteit beïnvloeden moeten aan deze praktijk worden getoetst.
Het programma omvat drie thematische programma’s:
2001-2002 Het beste van drie werelden. De architectuur van wonen en zorg
2003-2004 Veertig jaar later. Vernieuwing van de wederopbouwwijken
2004-2005 Werk in uitvoering. Opdrachtgevers en bedrijventerreinen
Publieke en private opdrachtgevers
De Nederlandse bouwproductie
Cijfers over de Nederlandse bouwproductie geven een indruk van het relatieve belang van diverse ingrepen in de ruimtelijke ontwikkeling van ons land. Ze kunnen dus ook dienen om prioriteiten te bepalen bij het stimuleren van het cultureel opdrachtgeverschap. Alle Nederlandse nieuwbouw bij elkaar vertegenwoordigde in het jaar 2000 een waarde van meer dan fl. 50 miljard. Als we deze financiële maatstaf gebruiken, bepaalt vooral de woningbouw het beeld van ons land. Jaarlijks wordt voor meer dan fl. 20 miljard aan nieuwe woningen gebouwd. In geld gerekend komt de utiliteitsbouw op de tweede plaats met fl. 16 miljard. De laatste categorie is de grond, weg en waterbouw met een totale omzet van fl. 15 miljard.
Het rijksbeleid is erop gericht dat straks bij een op de drie nieuwe woningen de bewoners zelf opdrachtgever zijn. Hierop zal een apart stimuleringsprogramma worden gericht (ICEB). Om het cultureel opdrachtgeverschap ook in andere onderdelen van de bouw te stimuleren worden activiteiten ondernomen gericht op:
•opdrachtgevers die het resterende deel van de woningproductie verzorgen (vooral projectontwikkelaars en woningcorporaties)
•private opdrachtgevers in de utiliteitsbouw (het genoemde bedrag van fl. 16 miljard is inclusief overheidsinvesteringen).
Publieke en private opdrachtgevers
Een opdrachtgever is in dit verband iemand die een bouwproces in gang zet en bepaalt hoe dit proces wordt georganiseerd (Vgl. SBR Opdrachtgevers in beeld, Rotterdam z.j., circa 1993). De opdracht kan gericht zijn op een scala van uitkomsten: van individuele gebouwen tot stadswijken, van snelwegen tot natuurterreinen.
Opdrachtgevers zijn te onderscheiden in publieke en private opdrachtgevers. Het is duidelijk dat de rijksoverheid een publieke opdrachtgever is en Albert Heijn een private. Nederland kent echter een breed tussengebied tussen overheid en marktsector. De Europese richtlijnen voor overheidsopdrachten rekenen tot de overheid naast het rijk, de provincies en gemeenten onder meer ook instellingen waarin de overheid een grote invloed heeft en die taken van algemeen belang uitvoeren, zoals universiteiten. Zelfs geprivatiseerde nutsbedrijven gelden in dit verband als overheid. Dit is een wel erg ruim begrip van de publieke sector. Vanuit de Europese richtlijn moeten we dus de gezondheidszorg, het openbaar vervoer en de volkshuisvesting rekenen tot de overheid. Hoewel de overheid in de Nederlandse praktijk op deze terreinen wel invloed heeft op de voorwaarden waaronder wordt gebouwd (bij voorbeeld via het bouwbudget), de overheid is hier zelf geen opdrachtgever. Omdat we opdrachtgevers uit dit tussengebied willen stimuleren in hun kwaliteitsbeleid kiezen we niet voor de Europese definitie maar geven we aan het begrip ´privaat´ een brede interpretatie. Tot de private opdrachtgevers rekenen we dus behalve de marktsector ook allerlei organisaties met een maatschappelijke doelstelling.
Doelgroepen en thema´s
Tot de private opdrachtgevers die we vragen aandacht te besteden aan de culturele aspecten van het bouwen horen zowel commerciële opdrachtgevers als degenen die werkzaam zijn in het brede middenveld van instellingen die (mede) met overheidssteun functioneren. Ook het onderscheid tussen professionele en incidentele opdrachtgevers is in dit verband van belang. Sommige organisaties specialiseren zich in opdracht geven. Zij hebben dus een grote invloed op de ontwikkeling van onze omgeving. Tot deze professionals horen organisaties die voor de markt bouwen (projectontwikkelaars, woningcorporaties), maar ook onderdelen van grote organisaties die voorzien in de eigen huisvestingsbehoefte. Verder zijn de bouwadviesbureaus een belangrijke partij. Het stimuleringsprogramma beoogt deze professionele doelgroepen te bereiken. Daarnaast willen we ook in contact komen met de incidentele opdrachtgevers. Hun ervaringen vormen leerstof voor collega´s die een vergelijkbaar project starten. De keus van thema´s en doelgroepen voor het stimuleren van cultureel opdrachtgeverschap kan worden bepaald op basis van enerzijds een analyse van de bouwproductie en anderzijds een typologie van private opdrachtgevers.
De hierboven gegeven driedeling van de bouwproductie in woningbouw, utiliteitsbouw en grond- weg en waterbouw is verder te verfijnen. Zo zijn er binnen de utiliteitsbouw aparte cijfers te vinden over de productie van kantoren, scholen etc. In de notitie uit 1998 staat een onderverdeling van professionele opdrachtgevers die voor de markt bouwen in: ontwikkelende bouwers, projectontwikkelaars, woningcorporaties, ontwikkelingsbedrijven van woningcorporaties en ontwikkelende beleggers.
In gesprek met opdrachtgevers
In de voorbereiding van dit stimuleringsprogramma is niet in kaart gebracht welk gewicht de private opdrachtgevers hechten aan culturele doelstellingen. Maar het lijkt plausibel dat velen van hen andere prioriteiten hebben. Om hen toch te interesseren voor culturele overwegingen is het cruciaal om daarvoor motieven te vinden in hun eigen praktijk. Het motief om te bouwen is waarschijnlijk vooral dat zij huisvesting nodig hebben of een bepaald rendement willen behalen. Ook als dergelijke doelstellingen centraal staan heeft het zin om met de opdrachtgever in gesprek te raken over de kwaliteitsopvatting en de aanpak van het ontwikkelingsproces. In dat gesprek kunnen we verschillende uitgangspunten van het huidige architectuurbeleid toetsen.
Een eerste uitgangspunt is de versteviging van de relatie opdrachtgever, ontwerper en gebruikers (in de ruime zin van het woord), omdat vanuit deze relatie de culturele aspecten van architectonische kwaliteit vorm moeten krijgen. Dit speelt vooral in de voorbereiding van de bouw en het is van groot belang voor de uiteindelijke kwaliteit dat iedere opdrachtgever ruim aandacht besteedt aan zaken als locatiekeuze, visievorming, duidelijke randvoorwaarden, een goed programma van eisen, een helder proces met duidelijke afspraken en een duidelijke verdeling van taken over de betrokkenen. Een goede formulering van de ontwerpopgave kost weliswaar extra tijd en energie in het begin, maar later heeft men er baat bij.
Een tweede uitgangspunt is dat de relatie tussen opdrachtgever en architect grote invloed heeft op het succes van een bouwproject. In dit verband wordt verwezen naar een het ontstaan van een andere rolverdeling en een toenemende anonimisering van het bouwproces. Jarenlang is het in Nederland gebruik geweest dat de architect namens de opdrachtgever toezicht hield op de bouw. Tegenwoordig houden professionele opdrachtgevers deze directievoering liever in eigen hand of besteden zij dit uit aan projectmanagers. Dat heeft te maken met de groeiende complexiteit van projecten en de noodzaak van kostenbeheersing. Inmiddels is zelfs de opvatting te horen dat het principieel ongewenst om de architect een dominante positie tijdens de bouw te geven. Ontwerpen enerzijds en kostenbewaking en directievoering anderzijds zouden tegengestelde activiteiten zijn die alleen door de architect kunnen worden gecombineerd als ook het risico van budgetoverschrijding bij de architect wordt gelegd. (SBR Projectmanagementbureaus over hun toekomst, Rotterdam 1997).
Dit is echter overigens een typisch Nederlandse benadering. In Duitsland heeft de architect nog steeds een belangrijke rol tijdens de uitvoering. Als we aannemen dat bij onze oosterburen niet per definitie betere of slechtere architectonische kwaliteit wordt gerealiseerd kan de conclusie zijn dat het lastig is om te generaliseren over het verband tussen de organisatie van het bouwproces en de geleverde kwaliteit.
Hoe dan ook, in Nederland zien we dat de rol van de architect tijdens de uitvoering in een deel van de gevallen wordt beperkt tot die van adviseur over vormgevingskwesties. Er is echter niet alleen een inperking van de rol van de architect. Ook de opdrachtgever zelf wordt minder prominent, want hij delegeert beslissingsmacht aan specialisten. Sommigen zien deze ontwikkeling als een bedreiging voor de ruimtelijke kwaliteit. Zij menen dat inschakeling van dergelijke specialisten niet te rijmen is met het cultureel opdrachtgeverschap. In deze visie kunnen projectmanagers geen vervanging bieden voor de persoonlijke inzet van de opdrachtgever zelf. Pas als de opdrachtgever zich aan het project verbindt en een duidelijke visie heeft op het gewenste resultaat kan een klimaat ontstaan waarin iedereen gemotiveerd is om zich in te zetten voor kwaliteit. Zo bezien is het succes van een project in belangrijke mate afhankelijk van de persoonlijke inbreng van opdrachtgever en architect. Samen moeten zij er het beste van maken.
Beide stellingen (over het belang van een goede voorbereiding en over het belang van de relatie opdrachtgever – architect) zijn plausibel, maar toch moeten ze aan de praktijk worden getoetst. Het kan zinvol zijn daar afzonderlijk onderzoek aan te wijden. In het kader van dit stimuleringsprogramma willen wij beginnen met deze stellingen voor te leggen aan opdrachtgevers en architecten die in hun deel van de bouwproductie toonaangevend zijn. Andere gespreksonderwerpen zijn de relatie tussen opdrachtgever en gemeente en de architectenselectie.
Dit laatste onderwerp lijkt essentieel, want het ligt voor de hand dat opdrachtgever en architect bij elkaar moeten passen. De opdrachtgever zal allereerst bekijken of hij zich aangesproken voelt door de stijl van de architect, terwijl ook duidelijk moet worden of de betrokken architect affiniteit heeft met de opgave en daarvoor voldoende geëquipeerd is. Het is belangrijk dat beide partijen met elkaar kunnen opschieten. De werkelijkheid zal in veel gevallen ingewikkelder zijn, want het gaat vaak niet om een simpel bilateraal overleg. Bouwprojecten berusten op samenwerking van verschillende organisaties. Ook de grote spelers op dit veld doen het samen met anderen. Er is niet alleen een samenwerking van opdrachtgevers en uitvoerend bouwbedrijf. Bij grotere projecten werken vaak verschillende opdrachtgevers samen. Welke invloed heeft dit op de relatie opdrachtgever-architect? En op de mogelijkheden op culturele overwegingen mee te laten tellen?
Alle opdrachtgevers krijgen te maken met de gemeente als vertegenwoordiger van het algemeen belang. De gemeente moet toezien op de technische kwaliteit van gebouwen, en ook zorgen voor coördinatie van de ruimtelijke ontwikkeling. Daarvoor zijn er het stedenbouwkundig plan en het welstandstoezicht. Soms speelt ook de gemeente een rol bij de keuze van de ontwerpers. De taakverdeling is meestal dat het stedenbouwkundig plan en het architectonische ‘aanzicht’ in samenwerking met de gemeente worden bepaald, waarna individuele opdrachtgevers voor de verdere uitwerking verzorgen.
Het verloop van ruimtelijke ontwikkelingen is complex en gemeenten kunnen niet via simpele voorschriften kwaliteit afdwingen. Ook overleggen en onderhandelen is belangrijk om opdrachtgevers te stimuleren en te overtuigen. Sommige gemeenten maken hier weinig werk van, andere zijn juist zeer directief, bijvoorbeeld door het opstellen van een architectenlijstje of een beeldkwaliteitplan met stringente visuele aanwijzingen. Ook hierbij kan men zich weer afvragen wat de gevolgen zijn voor het architectuurklimaat. Een apart punt van aandacht in de komende periode is de vernieuwing van welstand, waarbij het de bedoeling is dat de gemeenten hun beleid op dit punt zowel meer transparant maken als meer stimulerend. De hierboven genoemde vragen en gespreksonderwerpen zijn in hun algemeenheid moeilijk hanteerbaar. Ze krijgen vooral betekenis in de context van een meer specifieke bouwopgave.